De waargenomen fluctuaties in de kosmische achtergrondstraling. Figuur: ESA/Planck samenwerking. |
Het antwoord is dat gewone materie zich in het jonge
heelal anders gedroeg dan donkere materie. In het jonge heelal (bijvoorbeeld
100 000 jaar oud, temperatuur ongeveer 10000 graden) was de materie lichtjes
onregelmatig verdeeld. Door fluctuaties in de zwaartekracht traden er op
regelmatige plaatsen condensaties op, waar de materie wat dichter opeenpakte
dan het gemiddelde. Daarnaast had je uiteraard ook plaatsen waar de materie
minder dicht was. In zo'n verdichting reageerde gewone materie door de temperatuur
ter plaatse wat te verhogen, waardoor de druk verhoogde en de samenklontering
werd tegengewerkt. Dit veroorzaakte een soort van golven ("akoestische golven") in het heelal, met
afwisselend plaatsen van grotere en kleinere dichtheid van gewone materie. Die
golven zijn vandaag nog zichtbaar in de kosmische achtergrondstraling als
kleine vlekjes (fluctuaties in de kosmische achtergrondstraling), aan de hemel
ongeveer een derde graad groot.
De donkere materie "deed ook mee" aan de lokale
condensaties, maar donkere materie warmt door samentrekking niet op, in
tegenstelling tot gewone materie. Daardoor vormde donkere materie in het jonge
heelal kleinere condensaties dan gewone materie. Die condensaties zien we
vandaag in de achtergrondstraling als vlekjes van ongeveer een vijfde graad
groot.
De WMAP en Planck satellieten hebben de verdeling van de
grootte van de vlekjes in de kosmische achtergrondstraling gemeten. Door te
kijken hoeveel vlekjes van 1/3 graad en 1/5 graad er zijn, kan men een idee
krijgen van hoeveel gewone en hoeveel donkere materie er in het heelal moet
zitten. Kijken we naar de verdeling van de grootte van de vlekjes in de achtergrondstraling, dan zien we een aantal opeenvolgende pieken. De eerste piek, een aantal vrij grote vlekken, wordt vooral beïnvloed door de kromming van het heelal. Het is uit deze piek dat men afleidde dat ons heelal vlak is. De tweede piek zegt dat er veel vlekjes zijn van ongeveer een derde graad groot. Dit is een maat voor de hoeveelheid gewone materie. De derde piek, bij een vijfde graad, is een maat voor de donkere materie.
Deze uitleg is wat schematisch. In de praktijk worden alle pieken in meer of in mindere mate
beïnvloed door zowel de kromming, de hoeveelheid gewone en de hoeveelheid donkere materie.
Zeer bedankt voor deze heldere uitleg. Pas nu begrijp ik deze grafiek.
BeantwoordenVerwijderen